Al een tijdje valt me een jongen op. Hij ziet er niet helemaal uit zoals de andere jongens van onze school. Hij draagt een bruine overjas tot op de knie met nette bruine lederen schoenen eronder. De boord van zijn hemd is netjes gestreken. Zijn trui is van wol van goede kwaliteit.
Ik spreek de jongeman tijdens de lunchpauze aan.
‘Mag ik u iets vragen?’
Hij knikt.
‘U bent me al opgevallen omdat u zich zo netjes kleedt.’
Hij lacht.
‘Waarom kleedt u zich zoals u doet?’
‘Ik hou van traditie.’
Ik denk na.
‘U bent Pools?’.
Hij lacht weer en antwoordt bevestigend. Hij vraagt of ik kan zien of hij Pools is. Ik zeg dat ik het gewoon vermoed omdat hij van tradities houdt.
‘Wat vinden u ouders van uw kledingstijl?’
‘Mijn vader vindt het leuk maar mijn moeder niet zo.’
Ik vraag of ik een foto mag nemen. Dag mag. Ik vraag ‘m ook of ik een portret over hem mag schrijven en hij geeft me zijn toestemming. Zijn naam is Mateusz en hij zit in de afdeling elektriciteit.
Wij nemen afscheid.
Ik vervolg mijn weg want ik word elders verwacht. Onderweg verander ik van gedachte, keer terug op mijn schreden en vraag vanop een afstand:
‘Bent u katholiek?’
Hij knikt en steekt zijn duim omhoog.
Later op de middag hoor ik van andere leerlingen dat Mateusz een krak in geschiedenis is, maar dat hij vorig jaar tijdens andere lessen altijd zat te slapen.
Ik kom hem opnieuw in de gang tegen en we praten verder. Ik vraag hem waarom zijn moeder het niet zo leuk vindt dat hij zich zo kleedt. ‘Ze vindt dat ik er als een opa uitzie’, antwoordt hij.
‘Nee hoor,’ verzeker ik hem, ‘je ziet er pico bello uit. Mochten er punten op looks staan, je was al lang met onderscheiding afgestudeerd.’
‘Prettig weekend Mateusz.’
‘Prettig weekend, meneer.’